Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Daarna riep [1]Hij [2]voor mijn oren [met] luider stem, [3]zeggende: Doet [4]de opzieners [5]der stad naderen, en elkeen met zijn [6]verdervend wapen in zijn hand. 1. Namelijk, de Heere, van wien zie boven hfdst.1 vs.26. 2. Dat is, dat ik, Ezechiel, dit geroep hoorde. Versta door dit geroep de kracht van Gods voorzienigheid, waardoor Hij de schepselen beweegt om zijnen wil en eeuwigen raad uit te voeren. 3. Te weten tot de heilige engelen, die Gode ten dienste staan om zijne bevelen en oordelen uit te richten; Ps.103:20; Hebr.1:14. 4. Hebreeuws, opzichten; dat is, die opzicht hadden. Versta, zekere heilige engelen, die van God als opzieners der stad gesteld waren. Want over landen, volken en steden worden zij van Hem verordend niet alleen om die te bewaren, 2 Kon.6:17; Dan.10:20,21, maar ook om die te straffen, Gen.19:12,13; 2 Kon.19:35. Zij worden vorsten genaamd, Dan.10:20,21; idem, heerschappijen, overheden, machten, Kol.1:16; dat is, heerschappers, oversten, machtigen. Alzo hier opzichten voor opzieners, bestellers, commissarissen. 5. Namelijk Jeruzalem. 6. Hebreeuws, wapen of gereedschap der verderving; dat is waarmede Hij de inwoners der stad verderven zou.